Aantekeningen |
- 11-10-1596: Pieter Maertsz., onmondig, voogd: Cornelis Jansz. Bos, schout en Schiebrouck, ten behoeve van de gemene ingelanden aldaar, na overdracht door Willem van der Duyn Joostenz. volgens procuratie verleden op 13-8-1596 door jonkheer Johan van Assendelft, heer van Cralingen en Besoyen, volgens advies van diens zwagers Herman van Wittenhorst, heer van Sonsvelt, en Johan, heer tot Schagen, om schulden te betalen en die zekerheid stel op 200 morgen eigen land in Cralingen (L.H. 139, fol. 38).
13-12-1619: Pieter Maertensz. doet zelf hulde (L.H. 139, fol. 38).
(uit «i»'Ons Voorgeslacht', jrg. 40 (1985),«/i»REPERTORIUM OP DE GRAFELIJKE LENEN TE BLEISWIJK, HILLEGERSBERG, KRALINGEN, OVERSCHIE, ROTTERDAM, SCHIEBROEK, SCHOONDERLOO EN ZEVENHUIZEN, 1200-1648)
Naar aanleiding van het vorige lijken de volgende vermeldingen te slaan op deze Pieter Maertensz
ORA H'berg, inv. nr. 2065, fol. 16. 22-06-1585
Rekening van Cornelis Allertsz als voogd van Pieter Maertensz, de zoon van Maerten Pietersz Rosman.
ORA H'berg, inv. nr. 2065, fol. 91. 18-10-1587
Rekening van Cornelis Allertsz als voogd van Pieter Maertensz, de zoon van Maerten Pietersz.
ORA H'berg, inv. nr. 2066, fol. 111. 15-12-1591
Comp Cornelis Allertsz als gewezen voogd van Pieter Maertsz en heeft zijn rekening gedaan.
ORA H'berg, inv. nr. 2066, fol. 111v. 15-12-1591
Comp Pieter Maertsz en heeft zijn voogd Cornelis Allertsz bedankt voor zijn bemoeienissen.
03/03/1643; Pieter Maertens, ambachtsheer van Schiebrouck, 59 jaar, legt een verklaring af op verzoek van Maerten Jans Bleyswijck, ingelant te Schiebrouck. Vanaf zijn eedsaflegging als ambachtsheer op 13-12-1619 heeft hij nooit profijt getrokken van zijn ambt. [ONA Rotterdam inv 419 Akte/Blz. 157/259]
ORA H'berg, inv. nr. 2074, fol. 109v. 01-11-1649 Rekening van Willem Coenen als voogd van Lenert Pietersz, het weeskind van Annetgen Engebrechtsdr, van wie vader is Pieter Maertsz Ambachtsheer, gedaan sedert 04-11-1647. Present Cornelis Cornelisz Tasch als medev oogd, alsmede de vader. Genoemd (110v) de huur ontvangen van het huis aan de zuidzijde van de Rotte bij het Ommoortse Verlaat, toekomende het weeskind voor de helft.
ORA H'berg, inv. nr. 2075, fol. 281. 19-04-1655 Rekening van Jan Ariensz van den Bergh als oom en i.p.v. Pieter Maertensz Ambachtsbewaerder(!) en Cornelis Ariensz van de Vliet, gesurrogeerde voogd van de 5 jongste weeskinderen van zaliger Trijntgen Ariensdr, van wie vader is Pouwels Pietersz, metselaer, gedaan vanwege het sterfhuis van zaliger Annetgen Maertensdr, moederlijke grootmoeder van de kinderen. Present Pieter Maertensz Ambachtsheer en Cornelis Ariensz van de Vliet.
«b»Schiebroek«/b»
«tab»
De oorsprong van de ambachtsheerlijkheid Schiebroek ligt in het duister. De eerste mededelingen hieromtrent worden gedaan in de grafelijke rekeningen van Holland over het tijdvak 1308-1346, nl. in de ontvangsten van de lente-en herfstbeden uit de ambachten Schie en Goude. Hierin komen o.a. voor Schie, Haren Odgiers ambocht en Broek. Hierboven is reeds vermeld, dat met Schie het ambacht Ouderschie, en met Haren Odgiers ambocht den Hogenban wordt bedoeld. Broek is de latere ambachtsheerlijkheid Schiebroek. De benaming Schiebroek komt trouwens reeds in 1317 voor, doch in het algemeen heeft men het steeds over Broek. Uit hetzelfde jaar is een aantekening over Enghebrecht van Voerscoten, rentmeester van Noordholland, over uitgegeven onkosten voor de bedijking van "mijns heren lande in den Broec", gelegen in Schieland. Mogelijk bezat de rentmeester zelf deze grond, want later spreekt hij over Heer Enghebrechts broeke
Dit gebied wordt herhaaldelijk aan verschillende mensen verlijd; in deze jaren vormde het nog een geheel. Omstreeks 1344 blijkt het in drieën te zijn gesplitst, nl. Enghebrechts ambocht, Gherets ambocht en Philips ambocht. Twintig jaar later spreekt men over Heer Daniels broek, den Broek en Heer Enghebrechts broek. In het begin van de 15e eeuw zijn deze gebieden weer samengevoegd en als een geheel verlijd. Na tenslotte in het bezit van het geslacht Van Assendelft te zijn gekomen, wordt deze heerlijkheid op 11 october 1596 verlijd aan Pieter Maertensz., in naam en ten behoeve van de gemene ingelanden van Schiebroek, bij opdracht van Johan van Assendelft. Als sterfmannen treden dan de schouten van Schiebroek op, totdat deze heerlijkheid omstreeks 1795 definitief eigendom van het ambacht wordt (overgenomen van www.archieven.nl; beschrijving bij inventaris van het archief van het Ambacht en Gemeente Schiebroek) [4]
|